Onderzoek: Hoe bereik je meer onderwijskwaliteit met studentevaluaties?
Vanuit het NCP EQAVET benadrukken we graag het belang van studentenevaluaties om de onderwijskwaliteit te verbeteren. We geloven erg in de kracht van deze bron binnen de kwaliteitscyclus. Echter zijn er nuances aan te brengen in de manier waarop.
Onderzoekers van de Radboud Universiteit en de Universiteit van Amsterdam deden onderzoek naar hoe studentevaluaties binnen beide instellingen worden ingezet om de onderwijskwaliteit te verbeteren. Zij concluderen voorzichtig dat de studentevaluaties vaak niet goed worden ingezet: de aspecten die deze evaluaties kunnen meten komen niet overeen met de doeleinden waarvoor ze daadwerkelijk worden ingezet. Met andere woorden: de informatie die wordt opgehaald in studentenevaluaties sluit niet altijd aan bij de beoogde doelen van deze evaluaties, namelijk het onderwijs verbeteren. Dit heeft volgens de onderzoekers twee verschillende redenen:
- Studentevaluaties worden vaak gebruikt om docenten te beoordelen op aspecten die niet relevant zijn voor hun effectiviteit als docent, zoals persoonlijke kenmerken of gender, in plaats van op basis van hun daadwerkelijke onderwijsprestaties. Deze opmerkingen kunnen ten onrechte worden gebruikt als basis voor besluitvorming rond aanstellingen, promoties en het toekennen van onderscheidingen en onderzoeksbeurzen.
- Docenten trekken het vermogen van studenten om de kwaliteit van onderwijs adequaat te beoordelen in twijfel. Hierdoor wordt de feedback soms niet gebruikt om het onderwijs te verbeteren, omdat opmerkingen genegeerd of geminimaliseerd worden. Daarnaast blijft de respons vaak achter, waardoor docenten de feedback niet zien als valide en betrouwbaar middel ervaren om het onderwijs te verbeteren.
Het onderzoek deelt een aantal maatregelen die onderwijsinstellingen kunnen nemen, om ervoor te zorgen dat studentevaluaties daadwerkelijk ingezet kunnen worden om het onderwijs te verbeteren:
- Het plannen van evaluaties gedurende de hele looptijd van de leereenheid of de cursus, waardoor er niet maar op één moment feedback wordt opgehaald, maar het een onderdeel wordt van het onderwijs. Onderzoekers hopen hiermee op een hogere respons en feedback van hogere kwaliteit.
- Het stimuleren van open gesprekken tussen docenten en studenten, waarbij er een verschuiving ontstaat naar een meer relationele en interactieve aanpak van het evalueren van onderwijs. Door een sfeer van open communicatie te creëren, worden studenten aangemoedigd om constructieve feedback te geven. Studenten worden bewust van de impact van hun feedback, wat kan bijdragen aan de kwaliteit van de feedback en het aantal beledigende opmerkingen vermindert. Deze feedback kan vervolgens worden gebruikt om de manier waarop les wordt gegeven en de inhoud van de lessen te verbeteren.
- Naast het inzetten van betrouwbare meetinstrumenten ook andere informatiebronnen gebruiken, zodat dat er een open dialoog plaatsvindt tussen alle betrokkenen. Deze gesprekken zijn een goed middel om cursussen te verbeteren en professionaliteit van docenten te bevorderen. Het inzetten van deze gesprekken duidt erop dat de professionaliteit belangrijker wordt gevonden dan alleen gemeten prestaties.
- Het is van belang om actief te investeren in het bevorderen van het professionalisme van docenten bij het gebruik van feedback om hun onderwijs te verbeteren. Dit kan worden bereikt door middel van gerichte trainingen, workshops en ondersteuningssystemen die docenten helpen bij het effectief interpreteren en toepassen van feedback om hun onderwijspraktijk te verrijken en te versterken.
Hoe linkt dit aan de activiteiten van EQAVET?
Een van de kernactiviteiten van het NCP EQAVET is het bevorderen van studentparticipatie in het mbo ten behoeve van de onderwijskwaliteit. Via onze activiteiten op dit gebied (inspiratiedagen, ontwikkeltraject studentparticipatie) en gesprekken in ons netwerk krijgen wij een beeld van wat er op scholen gebeurt en hoe er tegen studentparticipatie wordt aangekeken. In vergelijking met het hoger onderwijs, waarop het bovengenoemde onderzoek is gericht, zien we zowel overeenkomsten als verschillen. Een noemenswaardig verschil is dat we zien dat in het mbo al veel wordt gedaan aan het ophalen van studentfeedback via dialoog, zoals in het onderzoek wordt aanbevolen. Dit gebeurt op veel scholen bijvoorbeeld via gesprekken in de klas, panelgesprekken en ‘pizzasessies’. Er wordt doorgaans minder gebruik gemaakt van schriftelijke evaluaties van lessen en vakken. Toch doen zich op het mbo veelal dezelfde problemen met studentparticipatie voor als op de universiteit. Ook in het mbo krijgen scholen vaak weinig respons op studentevaluaties. Het ophalen van feedback blijft daardoor vaak beperkt tot de structuur van formele medezeggenschap (de studentenraad). Daarnaast weten ook mbo-instellingen de opgehaalde feedback van studenten niet altijd goed te vertalen naar verbetering van de onderwijskwaliteit.
Opvallend is dat de aanbevelingen uit het onderzoek goed aansluiten op de vier pijlers voor studentparticipatie die JOB mbo heeft geformuleerd in het onderzoek Jij beslist mee 4.0. Zo raakt de pijler ‘cultuur’ aan het advies om een sfeer van open communicatie te creëren binnen de school. Met aandacht voor wat je als school uitdraagt, hoe je met elkaar omgaat, welke onderwerpen je bespreekbaar maakt (en hoe) en wie je aan het woord laat, creëer je een omgeving waarin studenten op een constructieve manier hun mening met de school kunnen en willen delen. Het advies om meerdere informatiebronnen te gebruiken voor het ophalen van studentfeedback sluit vervolgens goed aan op de pijler ‘participatievormen’. Door te variëren in de manieren waarop je studenten benadert en om hun mening vraagt, sluit je aan bij de belevingswereld van een bredere doelgroep studenten en verhoog je de respons. Ook kun je op deze manier input ophalen van studenten die via de formele structuur van studenten medezeggenschap lastig te bereiken zijn. Ook het advies om studentevaluaties vaker tijdens de looptijd van een leereenheid of cursus te plannen sluit op deze pijler aan. De overige twee pijlers, studentennetwerken en infrastructuur, sluiten meer indirect aan op de adviezen uit het onderzoek.
De vier pijlers voor inclusieve studentparticipatie zijn in eerste instantie ontwikkeld als houvast voor het mbo bij het vormgeven van inclusieve studentparticipatie. Het bovengenoemde onderzoek laat zien dat mbo en ho worstelen met dezelfde uitdagingen rondom studentparticipatie en veel van elkaar zouden kunnen leren. De vier pijlers kunnen hierbij ook voor het hoger onderwijs een waardevol instrument zijn.