Grip op werkplekleren: ontwerpregels voor een sterke connectie met het werkveld

Grip op werkplekleren: ontwerpregels voor een sterke connectie met het werkveld

Grip op werkplekleren: ontwerpregels voor een sterke connectie met het werkveld 1000 1000 NCP EQAVET

Veel onderwijsinstellingen streven naar een goede samenwerking met het werkveld waar zij voor opleiden. Deze samenwerking is belangrijk voor de kwaliteit van het onderwijs. In mei 2023 publiceerde het NCP EQAVET een onderzoek over dit onderwerp. Komende weken nemen we je op basis van de eerdere publicatie mee in hoe je het werkplekleren kan versterken, om zo je onderwijskwaliteit te verbeteren! Vandaag in de eerste uit de serie: de afstemming tussen de onderwijsinstelling en de werkplek.

De theorie in!

Stem af tussen opleiding en werkplek. Verhelder doelen, verdeel aken om zo te zorgen voor inbedding van het leren in het curiculum.De essentie van de eerste ontwerpregel is dat werkplekleren in het mbo een nauwe samenwerking vereist tussen de opleiding en de werkplekken. Deze samenwerking, ook wel “comakership” genoemd, is essentieel voor een succesvolle integratie van werkplekleren in het curriculum. Het doel van deze samenwerking is om de doelen van het werkplekleren duidelijk te definiëren, activiteiten af te stemmen en taken te verdelen tussen de opleiding en de werkplekken (Nieuwenhuis et al., 2017).

Vanuit theoretisch perspectief wordt benadrukt dat werkplekleren bijdraagt aan kennisoverdracht, het aanleren van de bedrijfscultuur en het motiveren van studenten. Een goede inbedding van werkplekleren vraagt dus om een continu proces van samenwerking tussen de opleiding en de werkplekken, waarbij doelen worden verhelderd, activiteiten worden afgestemd en taken worden verdeeld. Dit vereist veelvuldig contact en uitwisseling tussen personeel van beide partijen (Nieuwenhuis et al., 2017).

In theorie veelbelovend, maar hoe geven scholen hier in de praktijk vorm aan?

De praktijk in!

In het kader van het eerder benoemde onderzoek spraken we zes mbo-scholen in Nederland. Tussen deze scholen zat een groot verschil: op drie scholen (in deze publicatie respectievelijk school K, A en U) werd er regulier bol-onderwijs gegeven, en op drie scholen was er sprake van een hybride/praktijkroute (in deze publicatie C, D en R).

In het reguliere onderwijs, zoals bij school K, wordt de inrichting van werkplekleren voornamelijk geleid door het opleidingsteam. Hier wordt de nadruk gelegd op het voorbereiden van studenten op hun stage, waarbij zij zelf een ontwikkelgericht stageplan opstellen op basis van de specifieke context van het stagebedrijf. Het opleidingsteam speelt een centrale rol in het begeleiden van studenten tijdens hun werkplekleren. Bij school A wordt gestreefd naar een gezamenlijke aanpak voor de inrichting van werkplekleren, waarbij onderwijsinstelling en werkveld samenwerken. Het ontwerpen van het onderwijs begint vanuit de onderwijsinstelling en het werkveld wordt daarin betrokken door middel van werkveldbijeenkomsten. Bij deze bijeenkomsten worden leercoaches, onderwijsadviseurs, en werkbegeleiders uitgenodigd. In de uitvoering blijkt het echter anders te lopen, en verschilt de mate van betrokkenheid vanuit het werkveld per BPV-bedrijf. Soms blijft het bij informeren, maar er zijn ook voorbeelden waarbij het werkveld verbonden is aan een stuurgroep. Er is in deze gevallen dus geen sprake van echte co-creatie.

Bij hybride scholen, zoals school R, wordt een nauwe samenwerking tussen onderwijsteams en het werkveld benadrukt. Deze scholen hebben succesvolle ervaringen opgedaan met het opzetten van hybride leerroutes, waarbij het werkveld actief betrokken is vanaf een vroeg stadium. Dit resulteert in een verrijkende samenwerking die vakbroederschap bevordert en teams creëert waarin zowel docenten als praktijkbegeleiders samenwerken aan het onderwijs.

Een stap verder gaat school C, die het onderwijs inricht zonder vakken en daardoor het onderwijs geheel samen met het werkveld kan ontwikkelen. Op hybride leerroutes, zoals die van school D, wordt een vergelijkbare aanpak gehanteerd waarbij gezamenlijke teams rondom de student worden gevormd. Deze teams bestaan uit docenten en praktijkbegeleiders, die gezamenlijk het werkplekleren vormgeven en de ontwikkeling van het onderwijs sturen.

De conclusie

In de praktijk zien we duidelijke verschillen in de mate waarin samenwerking tussen onderwijsinstelling en werkplek wordt vormgegeven. School A streeft naar een gezamenlijke aanpak, waarbij het werkveld betrokken wordt via werkveldbijeenkomsten. Er zijn mooie voorbeelden van hoe het werkveld betrokken wordt, maar van echt ‘comakership’ kan niet gesproken worden. Bij hybride opleidingen zoals school R wordt daarentegen wél voldaan aan deze ontwerpregel: docenten en praktijkbegeleiders werken intensief samen vanaf de start, wat een sterke connectie creëert tussen opleiding en werkplek. Bij veel hybride opleidingen is er dus sprake van comakership.

De theorie in!

Zorg voor goede aansluiting van theorie en praktijk. Besteed daarbij extra aandacht aan het eventuele verschil tussen wat voor school theorie betekent, en wat dit voor de praktijk betekent. Leg hiertussen de link.

De tweede ontwerpregel richt zich op de interpretaties van leerwerkplaatsen van wat ’theorie’ precies inhoudt en hoe deze zich verhoudt tot de praktijk. Vanuit de opleidingen wordt ’theorie’ vaak gezien als de kennis die wordt aangeboden binnen het curriculum, terwijl in de praktijk ’theorie’ ook kan verwijzen naar praktijktheorieën, ingebedde kennis in werkprocessen of expliciete werkprotocollen.

Het is daarom van belang dat opleidingen duidelijk maken welke vorm van theorie wordt bedoeld en hoe deze kan worden ingezet voor reflectie en verwerking door studenten. Studenten moeten leren onderscheid te maken tussen verschillende conceptuele kaders die in zowel de opleiding als de praktijk worden gehanteerd. Deze kaders kunnen vervolgens worden gebruikt als uitgangspunt voor reflectie, waardoor de student theorie en praktijk beter leert verbinden. Het simpelweg combineren van denken en doen is immers niet hetzelfde als het daadwerkelijk integreren van theorie en praktijk (Nieuwenhuis e.a., 2017).

Ontwerpregel 3: Bereid de studenten goed voor op werkplekleren. Geef extra aandacht aan vaardigheden die zelfregulatie van studenten versterken.

De essentie van de derde ontwerpregel is dat een goede voorbereiding van studenten op hun werkplekleren (WPL) cruciaal is voor het succes van hun leerproces. Een goed voorbereidingsprogramma stelt studenten in staat hun leerstijl beter af te stemmen op de context van de leerwerkplek. Hierbij speelt de “agency” van de student een belangrijke rol. Agency verwijst naar de mate waarin een student controle ervaart over zijn eigen leerproces.

Hoe meer cognitieve en emotionele ruimte de student ervaart, hoe meer bereidheid er is om nieuwe dingen te proberen en te leren tijdens de WPL-periode. Dit houdt in dat studenten, door een goede voorbereiding, meer openstaan voor experimenteren en het toepassen van nieuwe kennis in de praktijk (Nieuwenhuis e.a., 2017).

De praktijk in!

Ontwerpregel 2, het creëren van gezamenlijk begrip over wat theorie is, krijgt op beide soort onderwijsinstellingen aandacht. School K legt de nadruk op het afstemmen van verwachtingen met de stageplek om de overgang naar de praktijk te vergemakkelijken. Zo pogen zij theorie en praktijk te verbinden door gerichte voorbereiding. Hybride leerroutes, zoals die bij school C, zetten een andere aanpak in. Deze scholen integreren theorie en praktijk door het onderwijs sterk te baseren op werkprocessen. Er is sprake van continue afstemming tussen school en werkplek. Mede daardoor bestaat er een gedeelde opvatting over wat theorie is. Omdat het leren in de praktijk constant onderdeel is van de opleiding, geldt school niet zodanig als voorbereiding op de praktijk, maar als ondersteunend aan het leren in de praktijk.

Voor ontwerpregel 3, het  voorbereiden op het werkplekleren hebben veel van de gesproken opleidingen een gestructureerd begeleidingstraject. Bijvoorbeeld, bij school K wordt tijdens de lessen tijd besteed aan het helpen van studenten bij het opstellen van eigen leerdoelen en het vinden van geschikte leerbedrijven. Studenten worden in hybride onderwijsomgevingen goed voorbereid op wat deze manier van onderwijs van hen vraagt. School C heeft bijvoorbeeld een ‘Mindsetweek’ geïmplementeerd, een voorbereidingsweek die studenten helpt zich aan te passen aan de praktijkgerichte benadering van hun opleiding. Tijdens deze week leren studenten niet alleen de inhoudelijke aspecten, maar ook hoe ze zich moeten gedragen en de beroepshouding moeten ontwikkelen. Dit ondersteunt de studenten in hun overgang naar het leren in de werkplek, waarbij de school als ondersteuning dient in plaats van als primaire leeromgeving.

De conclusie

De tweede ontwerpregel benadrukt het belang van een gedeeld begrip over wat ’theorie’ inhoudt en hoe dit met de praktijk verbonden kan worden. Een goede afstemming van verwachtingen tussen opleiding en werkplek, zoals bij de voorbereiding van studenten, vergemakkelijkt die overgang. In sommige hybride leeromgevingen is de verbinding sterker, omdat theorie direct verweven is in de werkprocessen. Dit voorbeeld laat zien dat wanneer theorie en praktijk continu in samenhang worden aangeboden, zoals de ontwerpregel voorschrijft, studenten beter in staat zouden moeten zijn om theoretische concepten direct toe te passen in hun werk.

Bij het voorbereiden van studenten op werkplekleren – de derde ontwerpregel – speelt de mate van agency, ofwel de eigen regie van de student, een centrale rol. De theorie benadrukt dat een goede voorbereiding de student meer ruimte geeft om nieuwe kennis te integreren in de praktijk. School K biedt gestructureerde begeleiding aan door studenten te ondersteunen bij het formuleren van leerdoelen en het vinden van geschikte stageplekken, wat aansluit op deze ontwerpregel. Dit geeft studenten de benodigde handvatten om hun leerproces zelfstandig vorm te geven. In hybride scholen zoals school C zien we een meer uitgebreide aanpak, waarin ze studenten niet alleen  inhoudelijk, maar ook mentaal en gedragsmatig voorbereiden op de praktijkgerichte benadering van hun opleiding. Dit praktijkvoorbeeld laat zien dat een diepgaande voorbereiding, zoals de ontwerpregel voorschrijft, zorgt voor een soepelere overgang en een grotere bereidheid om te experimenteren in de praktijk.

Vertaling naar eigen praktijk

Deze voorbeelden laten zien hoe de ontwerpregels in de praktijk kunnen worden toegepast. Of het nu gaat om het structureren van voorbereidingstrajecten, het verdiepen van de verbinding tussen theorie en praktijk door of de afstemming tussen onderwijsinstelling en werkplek: deze praktijkvoorbeelden bieden waardevolle inzichten. Door deze benaderingen te bestuderen en te vergelijken met je eigen situatie, kun je ontdekken welke elementen succesvol zijn en hoe je deze kunt toepassen om jouw eigen werkplekleren te versterken. Maak gebruik van deze ervaringen om te experimenteren, af te stemmen en te verbeteren. Zo kun je de kwaliteit van het onderwijs verder verhogen en de samenwerking met het werkveld optimaliseren.

Meld je aan!

Heb je interesse in hoe je deze samenwerking kunt versterken en tegelijkertijd de onderwijskwaliteit kunt borgen?
Dan nodigen we je van harte uit voor onze gratis uitwisselingsbijeenkomst op 21 november van 15:00 tot 17:00 in ‘s-Hertogenbosch.

We gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website zo soepel mogelijk draait. Als je doorgaat met het gebruiken van de website, gaan we er vanuit dat ermee instemt.